Ik rek. Ik strek. Armen, benen, enkels. Rug en wervels. Ik weet dat ik er belachelijk uit zie, dus ik vermijd blikken in de spiegel of in de weerkaatsing van het raam. Kijk naar binnen, zegt de leraar. Voel je adem. En je organen. (Jaja, denk ik. Dat zal wel). Hij houdt zijn stem met opzet laag, zalvend. Op onze matjes buigen we ons elke week een uur op zijn bevel. Kont omhoog of stamelend op één been in boomhouding. Uiteindelijk haalt het allemaal geen reet uit, daarvoor doe ik het te weinig. Als ik tijdens één van de lessen te veel een houding moet verlaten omdat mijn refluxprobleem net iets te hevig opspeelt geeft hij me na afloop zijn kaartje mee. Hij doet aan holistische massages en misschien kan hij mij wel helpen, beweert hij. Iets met zenuwknooppunten in het middenrif en zonnevlechten en meer van die shit. Ik mompel bedankt en ik denk ‘yeah right’ bij mezelf. Mijn lief zegt dat ik naar de dokter moet, en ik zeg dat ik dat zal doen. (Ik doe het niet, nu niet. Nog niet. Omdat het toch weer op niets zal uitdraaien. Een rits vage, dwaze klachten die meer ongemak veroorzaken dan iets anders. Het is niets).
Andere dagen wandel ik in snel tempo op een loopband met een gemiddelde hellingsgraad van een procent of 8. De ijdele hoop om het comfortabele speklaagje dat zich rond mijn lichaam wikkelt te laten wegsmelten en terug een pezig wezen te worden. Katachtig en soepel, jong en gezond. Ach ja, een mens mag dromen, niet waar? Lopen lukt niet meer, in geen tijd beland ik in de blessuretijd omdat ik nu eenmaal geen maat weet te houden.
Rondom mij doen mensen succesvolle dingen. Er zijn prijsuitreikingen en feestjes, drinks en twunches, popupdingen en masterclasses. Storytelling en contentcreation. De boekenbeurs ook, dat zag ik aan de gestage stroom van berichten in allerlei newsfeeds waarin schrijvers allerlei aankondigden op deze of gene dag te signeren. Op het einde van de rit winnen de kookboeken de race. En Kiekeboe. Het lijkt alsof al de rest in een enorme vergeetput verdwijnt, tenzij je iets schrijft over natte dozen. En dan nog.
In dit donkere seizoen met dit prachtige najaar ben ik in limbo. Alsof ik met mijn voeten in zwarte, zuigende modder vastzit. Mijn leven is een eeuwig status quo, permanent blijf ik aan de wal. Wat verandert doet dat buiten mij, zonder mij. Ik ben passief, langoureus, immobiel. Een onverstoorbare kei in een snelle bergrivier. Honderd jaar later lig ik daar nog.
Ik verlang naar verandering. Op sollicitatiegesprekken probeer ik mezelf te verkopen, ik probeer net dat te zeggen wat de ander wil horen. Ik doe alsof ik dynamisch ben en laat achteloos termen vallen die daar iets te betekenen hebben. Een succesvol jong mens in zijn dertiger jaren, genre ondernemer vraagt me in alle ernst: kun je eens vertellen hoe andere mensen, je collega’s bijvoorbeeld, jou zien?
En ik denk bij mezelf: wat – in hemelsnaam – doe ik hier?