Jean-Paul Civeyrac. De kans is groot dat u zegt ‘Jean-Paul Oui’? Dat is niet eens erg. Civeyrac is op dit moment blijkbaar enkel bekend bij een enorm cinefiel publiek, en zijn films mogen dan wel getoond worden op filmfestivals over heel de wereld, de arthouse cinema’s hier programmeren zijn werk quasi nooit. Zo blijft men dus een nobele onbekende.
Dat ik maandag wel kon kennis maken met zijn laatste prent ‘Des filles en noir’, komt omdat ik sinds een paar weken nogal zot ben van KASK-cinema: voor 5 € zie ik in een klein, knus filmzaaltje op wandelafstand van mijn huis een fijne film, in het gezelschap van een handvol studenten. Er wordt geen cola geslurpt uit plastieken bekers, je hoort nergens het knisperen van zakken chips die worden opengetrokken en oh wonder!, iedereen blijft zitten tijdens de aftiteling. Liefhebbers van stilte in de zaal en goede films weten dus waar ze moeten zijn!
Des filles en noir dus. Een psychologisch drama rond twee tienermeisjes die een zelfmoordpact sluiten, daar komt het kort gezegd op neer. De enige regisseur die ik ken die er ongelooflijk goed in slaagt om de leefwereld, de drijfveren en de dramatiek die tieners of jonge adolescenten eigen is neer te zetten is Gus Van Sant. Nu ik Civeyrac ken, weet ik dat er op zijn minst twee zijn die het kunnen. Ik weet niet hoe ze het doen, maar bij zowel Van Sant als bij Civeyrac is de herkenning ongelooflijk groot. Ik vergeet dat eigenlijk altijd een beetje, hoe rot de wereld er wel niet uitziet zo tussen je 14de en je 18de. Hoe gevoelig je bent voor alles wat naar hypocrisie ruikt en hoe je elke zin tot nuance en relativering afwijst. Wat een worsteling dat eigenlijk is, dat opbouwen van een eigen identiteit en welke attributen die je daarvoor nodig hebt.
Ik denk dat het vooral te maken heeft met een open geest, en hoe je tieners op zo’n manier benadert dat ze je vertrouwen en zich blootgeven. Het zou ook kunnen dat beide regisseurs zelf nog altijd tieners zijn in een ondertussen volwassen lichaam, of dat ze de teenage-angst nooit helemaal van zich hebben afgeschud. Zelf zou ik het in elk geval niet kunnen, want ondertussen vind ik getormenteerde tieners redelijk verschrikkelijke mensen. Niet dat ik niet versta dat al die aanstellerij in hun ogen nodig is en dat ze er zelf ook niet kunnen doen aan al die hormonen die elke zin voor redelijkheid aantasten, maar ik heb toch liefst dat ze het niet al te dicht bij mij in de buurt komen uithangen.
De hoofdpersonages Noémi en Priscilla (waarlijk ijzersterke vertolkingen van de onbekende Elise Lhomeau en Léa Tissier) zijn dus twee jonge en onbegrepen adolescenten van het soort dat het ergst op de zenuwen werkt: geëxalteerde gothicmeisjes (of zijn het emo’s?, ik volg die subculturen niet allemaal) die zich altijd en overal onbegrepen voelen, de goede bedoelingen van een wanhopige moeder en het voltallige lerarenkorps ten spijt. Ze provoceren, vinden geen aansluiting bij leeftijdsgenoten die ze schijnen te verachten en versterken elkaars hysterie.
Dat de meisjes me in de eerste plaats irriteren, is eigenlijk vooral een bewijs van de sterkte van de film. Het verhaal ontvouwt zich logisch en consequent, al is er hier en daar een los eindje op te merken (maar dat is detailkritiek).
Civeyrac ontpopt zich in de eerste plaats als estheet, die veel aandacht besteed aan het spel tussen licht en schaduw, mise-en-scène, cadrage, … Hij is ook één van de weinigen die nog filmt met pellicule, en niet digitaal. ‘Des Filles en Noir’ bundelt kwaliteit en intensiteit zonder dat het melodramatisch, belerend of sentimenteel wordt.
Ik weet niet of en wanneer u ooit nog de kans zult krijgen om deze film te bekijken, maar als het ervan komt: doen!