Gisteren kon je in De Standaard een reconstructie lezen van de laatste levensmaanden van Jordy. De 19-jarige jongen werd eind augustus dood teruggevonden in een tentje in De Blaarmeersen, nadat hij op de dool was geraakt sinds hij op zijn 18de verjaardag de deur van de instelling waar hij opgroeide achter zich dichtsloeg. Zijn moeder soupeerde zijn klein spaarpotje op, zijn vader keek niet naar hem om. Erg slim was hij niet, hij had een zwakke gezondheid en hij leek ook nog eens lichtjes autistisch. Je hoeft niet bij Madame Soleil te rade te gaan om te weten het zonder begeleiding fout zou aflopen. Quod erat demonstrandum.
Hoewel millennials stilletjes aan terecht hun plaats veroveren in het medialandschap hoor noch lees je ooit iets over of van de Jordy’s van dit land. Tenzij ze dood zijn en voldoende interessant zijn om als zaak onderzocht te worden. Ze hebben geen populaire blogs of podcasts of Instagramaccounts. Ze zitten niet op Twitter, waar een beetje journalist tegenwoordig zijn nieuws vergaart. Ze gaan niet naar hippe feestjes en ze schrijven al helemaal geen boeken. Ze richten niet voor de lol een politieke partij op en ze kijken niet naar de 7de dag. Als ze een alcoholprobleem hebben, of in het geval van Jordy: een verslaving aan aanstekergas, dan doen ze dat in alle anonimiteit. Ze ventileren hun meningen niet door middel van columns of opiniestukken. Soms hebben ze vlog. Of een treitervlog waarmee ze de goegemeente tegen de schenen schoppen.
Jongeren die niet opgroeien in de comfortabele warmte van een modaal middenklasse gezin kennen we niet, zien we niet, horen we niet en zijn er dus niet. (Ouderen ten andere ook niet). We weten niets van hun levens, hun verzuchtingen en hun dromen. Hun ambities of hun politieke voorkeuren. Wat ze uit dit leven hopen te halen.
Diversiteit in de media, gelukkig begint het een beetje door te dringen. Allochtone stemmen beginnen eindelijk wat aan bod te komen en af en toe zie je in een modebijlage al eens een model dat niet hyperslank is of wit. Maar ook die allochtone stemmen blijven het perspectief behouden van de goed opgeleide middenklasser. Ze beheersen het juiste jargon, ze spreken de juiste taal, ze schoppen stennis op Twitter waar een beetje journalist tegenwoordig zijn nieuws vergaart. Ze richten mee voor de grap een politieke partij op. Ze zijn eigenlijk net als ons, alleen hebben ze een achternaam die ons vreemd in de oren klinkt of hebben ze een hoofddoek op. We geven onszelf een rondje applaus voor hoera diversiteit.
Maar waar blijft het perspectief van de postbode en de poetsvrouw? Van de bandarbeider of de treinbegeleider? De bakker of de slager op de hoek? De uitbater van de nachtwinkel waar we chips, bier en sigaretten kopen? De verpleegster en de bejaardenhelper, de taxichauffeur? Van de langdurig werkloze of de chronisch zieke? Waarom worden mensen met een beperking weggestoken in emo-programma’s als Radio Gaga zodat we medelijden kunnen hebben, 50 minuten in de week? En kom me niet vertellen dat mensen die buiten het hogeropgeleide middenklasse kader vallen ‘niet interessant’ genoeg zouden zijn. Of dat ze niet zouden nadenken of niet tot waardevolle maatschappelijke inzichten kunnen leiden. De fratsen van goed geconnecteerde marketingboys halen wel de kranten, waarom zouden we dan de neus moeten ophalen voor de verhalen van mensen met een diploma uit het beroepsonderwijs en een bescheiden baan?
Diversiteit wordt pas echt diversiteit op het moment dat het naast gender, ras, afkomst en leeftijd ook aandacht heeft voor het verschil in sociale klasse.