Ik werk nabij de bruisende metropool Deinze, op 20 km van Gent en er tegelijkertijd lichtjaren van verwijderd. Pas op hé, ik werk daar graag, al was het maar omdat ik voor ongeveer de eerste keer in mijn leven de indruk heb dat wat ik daar doe geapprecieerd wordt. Vorige maand heb ik zelfs (en dat is ook voor de eerste keer in mijn leven) spontaan opslag gekregen.
Gisteren sprintte ik tijdens de lunchpauze vlug over en weer naar de plaatselijke Delhaize. (Huisvrouwenefficiëntie: als ik boodschappen doe over de middag, moet ik dat ’s avonds niet meer doen tijdens het supermarktenspitsuur en kan ik direct beginnen koken). Aan de deur hing verschillende malen deze waarschuwing:
De bedelaar in kwestie is ondertussen vervangen door een vrouwelijk exemplaar vermoed ik, want op grond naast de stalplaats voor de winkelkarretjes zag ik een vrouw op haar knieën. Voor zich een kleine papieren beker om de ‘gulle giften’ waarvan het papier gewag maakte op te vangen. Ze staarde een beetje somber voor zich uit, en ik kan me voorstellen dat dat sommige mensen ferm op de zenuwen werkt. En het is ook zo dat sommige mensen zich door de aanblik van een bedelaar aan de uitgang van hun luxesupermarkt als een persoonlijke belediging opvatten en zich zo ook lastig gevallen voelen. De armoede van een ander en het schuldgevoel dat daarmee gepaard gaat, dat zien we liever niet van al te dicht bij natuurlijk.
Zelf voel ik me meer geschoffeerd door dat bord, dat me behandelt als een klein kind. Alsof ik zelf de intelligentie mis om te beseffen dat die bedelaar er niet zit op last van de directie. Alsof ik niet zelf kan beslissen om een schamel muntstuk in dat verfrommelde bekertje te laten vallen of niet. Alsof het iets uitmaakt of van die ‘gulle’ giften sigaretten gekocht worden. Wie arm is zal niet roken. Wie arm is zal niet drinken. Wie arm is zal dat doen in alle rust en stilte.