(Nvdr: Dit is het derde deel van een kortverhaal, waarvan je het eerste deel hier kunt lezen en het tweede hier)
2011
Ook in het exotische Kongo kabbelde het leven voort zonder groot gemis of ongemakken. Het liefst bracht Jean-François zijn tijd door ver weg van de hoofdstad. Hij en Baptiste waren nu volwaardige zakenpartners, Thérèse was naar Kenia verhuisd om de liefde te volgen. In Butembo, vlak bij het nationale park waar hij nog altijd reisgids speelde, leefde hij in een eerder bescheiden woning. Enfin, bescheiden. Dat hing af van het perspectief natuurlijk, maar zijn huis was niet al te groot en af en toe had wel eens last van de elektriciteit die uitviel en een sputterende waterleiding. Hij las, hij werkte. Hij had een vriend in Baptiste en voelde zich welkom bij diens familie en zijn vrienden. Met het verstrijken van de jaren leek zijn witte huid niet meer zo schril af te steken tegen die van zijn kennissenkring. Hij was tevreden met het leven dat hij leidde, en aan vroeger dacht hij nauwelijks nog terug.
Eén keer per jaar keerde hij voor een week of twee naar België terug om zijn moeder te bezoeken, zijn vader was ondertussen gestorven. Hij maakte van die gelegenheid ook altijd gebruik Dirk nog eens op te zoeken, alhoewel ze elkaar nu ook wel al sporadisch emailden. De wonderen der techniek, niet waar?
Regelmatig was hij ook in Kinshasha te vinden en dan onderhield hij zoals van hem verwacht werd zijn contacten met de beau monde. Gedwee ging hij in op uitnodigingen voor recepties, etentjes, voorstellingen, vernissages, openingen, premières en allerlei andere evenementen georganiseerd door het bonte allegaartje expats om zichzelf voor verveling en erger te behoeden. Jean-François was ondertussen één van de anciens in het eeuwig wisselende kringetje van nieuw aangesteld ambassadepersoneel, managers op een zijspoor, idealistische dokters en andere paramedici met een burn-out, avonturiers, oplichters, schuldenaren op de vlucht en alle andere elementen waaruit dat soort kliekjes is samengesteld.
Achter de stalen poorten van hun compounds of in de gekoelde lounges van de paar hotels die de hoofdstad nog rijk was werd er gedronken, getoast en genetwerkt. Verveelde diplomatenvrouwen legden het aan met stoere bonken met een dubieus verleden. Er werd vanalles geritseld en geregeld, van mijnbouwconcessies over goedkope drank tot visa, inreispapieren en verblijfsvergunningen. Niets mocht en alles was mogelijk. Met de geamuseerde verwondering van een halve buitenstaander bekeek Jean-François het gewemel. De luisterde naar het geroddel en liet zich bijpraten over de intriges. De schandaaltjes die iedereen kende maar niemand ooit verder vertelde. Ach, hij vond het allemaal best draaglijk zolang hij maar op tijd en stond kon ontsnappen uit die snelkookpan waar elke emotionele uitbarsting ontaardde in een theatraal drama dat het vorige zo nodig moest overtreffen.
Natuurlijk raakte hij af en toe zijdelings betrokken bij zo’n onverkwikkelijk schouwspel, voornamelijk omdat hij dan op het verkeerde moment op het verkeerde feestje was geweest of in het gezelschap van een verkeerde kennis was opgemerkt. Ach ja, hij moest er natuurlijk wel een beetje bijhoren. En het leverde hem wel klanten op, dat was nu eenmaal het voornaamste.
Nu stond hij op een cocktailparty van een rijke Engelse industrieel met een gin tonic in de hand beleefd te luisteren naar de klaagzang van een jonge ingenieur. Die maakte zijn beklag over de bureaucratische fratsen die hij zich moest laten welgevallen, terwijl hij wel een of ander bouwwerk op tijd af moest krijgen. Toen kreeg zijn gastheer hem in het oog.
– Jean-François, come over here, I need you to meet someone!
En zo werd hij voorgesteld aan Wesley, also from Belgium. Een paar jaar geleden nog een beloftevolle voetballer aan wie bijna bovennatuurlijk capaciteiten werden toegeschreven, nu stuurloos en op de dool. Zelfs Jean-François, die nu toch niet echt een voetballiefhebber was, kon zich beelden voor de geest halen van dat ene legendarische doelpunt dat Wesley had gescoord tijdens een cruciale titelmatch. Een omhaal die van op respectabele afstand in de winkelhaak was beland, de keeper die het nakijken had gehad en een team dat tegen alle verwachtingen in kampioen was geworden. Natuurlijk werden er prompt fabelachtige sommen op tafel gelegd om Wesley, die toen pas 21 jaar was, naar een grote buitenlandse club te laten verkassen. Toen liep het mis. Niet bestand tegen de eenzaamheid en het vele geld was de jongeman de weg opgegaan van feestjes, foute vrienden, snelle wagens en alles wat daar nog bij komt kijken. Hij had zich een paar keer proberen herpakken, beloofde iedere keer zijn leven op de rails te zetten maar verslikte zich elke keer weer. Het allooi van zijn vrienden verbeterde er niet op, de ploegen die nog bereid gevonden werden om hem nog een kans te geven werden van langsom kleiner en onbeduidender.
Nu was Wesley onder hoede van zijn manager van de laatste kans een plezierreisje aan het maken, maar het was helemaal onduidelijk hoe ze dan in hemelsnaam in deze uithoek van de wereld verzeild waren geraakt.
Maar het deed deugd om nog eens te praten met een landgenoot. De drank bleef maar komen, de hapjes waren lekker en de de gesprekken werden vertrouwelijker, intiemer.
Beide heren waren dan al behoorlijk aangeschoten toen ze zich later op de avond in een taxi hesen. Want Jean-François zou Wesley wel eens het ‘echte’ Kinshasha leren kennen.