Feeds:
Berichten
Reacties

Archive for december, 2013

De titel bistro is te ambitieus voor deze omhooggevallen kroeg aan het station en waarvan het clientèle hoofdzakelijk gevormd wordt door gehaaste reizigers en forensen. Ze hebben nog net de tijd voor koffie, maar verafschuwen – ja, verafschuwen is wel degelijk het juiste woord – alles waar de in de stationshal gelegen koffieketens voor staan.De overgeprijsde koopwaar, de geveinsde ‘personal touch’ omdat een vermoeid jongmens je naam op een veel te grote beker schrijft, de bordkartonnen rand die week wordt bij de eerste slok. Nee, dan liever het vers gezette spul uit de immer sissende espressomachine van Bistro Baziel, geserveerd met het obligate koekje en in een kopje zonder franjes. Sinds kort prijkt wel op het bord dat buiten voor de deur weer en wind moet trotseren de gekrijte mededeling ‘heden koffie om mee te nemen’. De vooruitgang, het is me wat.

Aan de bar kun je op een scherm de vertrekuren van de treinen volgen, achteraan de gelagzaal 2 gokkasten, immer bemand door mannen met krullend haar en een leren jekker. In mijn verbeelding zijn het Albanezen. Gestaag en met gespeelde onverschilligheid vergokken ze hebben en houden.

Op de kaart van Bistro Baziel, prijkt naast de koffie een keur aan lichte en zware bieren, rode en witte wijn, maar ook croques (uit het vuistje of garnie, wat betekent: vergezeld van zielig blaadje sla en schijfje waterige tomaat) of belegde broodjes en verse soep van de dag. Een eenvoudige hap voor wie straks weer verder moet, of voor wie ergens is geweest. Ik waai aan op de middag voor Kerstavond, samen met de hardnekkige restanten van een najaarsstorm. Zoek plaats bij het raam, op de behaaglijke bank. Houten schotten scheiden de zitplaatsen van elkaar en creëren een illusie van privacy en anonimiteit. Hoeveel clandestiene geliefden zouden hier ooit hebben afgesproken? Hoeveel dames speurden ooit de tafeltjes af naar de man met de roos in het knoopsgat of de buitenlandse krant onder de arm?

Ik bestel thee en brood met kaas, zak achterover en bekijk het amalgaam van gasten. Hoewel het nog maar net middag is en de espressomachine zoals steeds sissend aan het werk is schuimt ook het bier al in vele glazen. Wie in gezelschap is murmelt, wie alleen is staart voor zich uit of is in de weer met een telefoon. Aan de toog staat eenzaam een man. Een grijswilde haardos die overloopt in een baard die het grootste deel van zijn gezicht bedekt. Hij draagt een blue jeans die om zijn iele billen flabbert, een zwarte nepleren korte jas. Met de vastberadenheid van iemand die drinkt om te vergeten zet hij zijn lippen aan een flesje Westmalle dubbel en klokt het zoete, bruine, sterke bier naar binnen. Hij wisselt het bier af met slokjes kleurloos vocht uit één van de drie kleine glaasjes die voor hem staan. Af en toe mompelt hij iets voor zich uit en daar schrikt de ijverig afdrogende barmeid zozeer van op dat ze pogingen doet om een coherent gesprek met de drinkebroer te houden. ‘GAAT GE STRAKS NOG IETS LEKKER ETEN?’ Op zijn beurt is de man opgeschrikt en kijkt met een vragende blik haar richting uit. ‘EWEL JA, GAAT GE STRAKS NOG IETS LEKKER ETEN, VOOR KERSTAVOND?’.

Hij antwoordt niet en neemt in plaats daarvan nog een slok, eerst bier, daarna jenever. Dan is alles op en na het afrekenen probeert de man met enigszins deinende tred de uitgang te bereiken. Hij grijpt de klink en opent na enig contempleren (hoe werkt dit ook al weer?) de deur en wordt vol in het gelaat getroffen door een windstoot. Van puur verschot klapt hij de deur weer dicht en wankelt de zaak terug binnen. Enkele passen later klampt hij zich vast aan het eerste, het beste tafeltje en belandt zo naast mij op de bank. Ik vrees even dat hij zal beginnen kotsen en de gedachte ‘maar dan betaal ik niet, zeker weten‘ flitst me door het hoofd. Maar de man houdt alles binnen en luttele ogenblikken later lijkt hij al in te dommelen. De cafébaas besluit tussenbeide te komen. ‘Leo!’, schalt hij door de zaal. ‘Leo, zal ik een taxi bellen?’. Leo reageert nog vaag op het horen van zijn naam en knikt. Daarna zakt zijn hoofd terug tussen zijn schouders. De taxi wordt gebeld en ondertussen nemen de barmeid en de dienster ’s mans consumpties onder de loupe. ‘Allez, zoveel had hij nu toch ook niet gedronken. Gewoon diene Westmalle en 3 oude klare’. Ik grinnik stiekem.

De taxichauffeur meldt zich, een jongeman met blozende kaken en een hemd waarvan de kraag opgefleurd is met het geborduurde logo van het taxibedrijf. ‘LEO, UW TAXI IS HIER’, roept de cafébaas aan het tafeltje naast me. ‘Ik heb liever dat mijn mijnheer veilig thuis geraakt’, zegt met de kenmerkend sappige Gentse tongval nog ten overvloede aan de ietwat zorgelijk kijkende taxichauffeur. Leo schiet wakker maar lijkt niet helemaal te bevatten wat van hem verwacht wordt. Fluks schuift de patron het tafeltje waarachter Leo heeft plaatsgenomen achteruit, pakt hem met een beweging die routine verraadt bij de arm en dwingt hem zo op te staan. Zonder verzet tegen deze kennelijke overmacht wordt Leo vlot de taxi ingewerkt.

Zou Leo nog weten waar hij woont, vraag ik me af? Ondertussen keert de rust in het café weer, ik zie door het raam hoe de taxi vertrekt. Bestemming onbekend.

 

Read Full Post »

Rest

Wat rest er nog dit jaar, dan het hoofd weg te draaien van het reguliere bestel en het pijnlijke spel van politieke onmacht. Van postjes en plekjes, van veel klap en weinig visie, van broekzak vestzak en weinig dat verandert. Ach, ik weet het wel. Wij dienen optimistisch te zijn, te geloven in het systeem en de dragers ervan, te kijken naar de toekomst en de blik op de einder te houden. Onlangs keek ik bij valavond van op een heuvel over London uit. Het miezerde en de wolken leken laag te hangen, in de verte de allemaal lichtjes van de stad. Hoger dan al het andere torenden de wolkenkrabbers van de City boven alles uit. HSBC, Morgan Stanley, Citi Group … De lichtreclames op het bovenste verdiep half verscholen achter de wolken, een heldere maan die net over haar volste punt heen was. Een vergelijking met Mordor drong zich op.

In het nieuws af en toe berichten over hoe wie rijk, echt rijk was voor alles uit zijn voegen barstte nu nog beter af is. Afgewisseld met beelden van naai-ateliers in Bangladesh of koppen over hoeveel kinderen ook hier honger hebben of nachten doorbrengen in tochtige, vochtige panden of koude stationshallen.  Fabrieken sluiten nadat machtige raden van bestuur zich jarenlang hebben tegoed gedaan aan de subsidieruiven. Fraudeurs kopen hun processen af en wassen vervolgens hun handen met dure zeep en laten zich een satijnzachte handdoek aanreiken. Wie geen brood meer kan kopen, zal cake moeten eten en tout va très bien, madame la marquise. Ik vraag me af of zij het stille, maar aanzwellende morren van het volk horen? Zij, voor wie niets genoeg ooit genoeg of teveel zal zijn. Zij die pakhuizen vol willen stapelen met kostbare goederen, tot elk pakhuis in de wereld volgepakt is met goud en diamanten, edelstenen en tropische houtsoorten. Zij die speculeren met graan en rijst en hefboomfondsen.

Ach, ik mag de antipolitiek niet voeden, zo wordt mij dan gezegd. Hebben wij de dingen dan niet goed voor elkaar? Wij zijn veilig, en zeker van ons bestaan. Wat maal jij toch om een uitgewezen Afghaan (meer of minder). Het lukt niet altijd meer, en met een blik volg walging wend ik me af. Naar binnen, in de veilige cocon.

Wat rest er nog dit jaar dan dankbaar te zijn voor het feit dat er ook nu weer de hemel niet op je kop viel, dat er geen tragedies – groot of klein – voor je deur stopten, aanbelden en in een halve seconde je levensloop onherroepelijk veranderden in een ‘voor’ en een ‘na’. Jouw 15-jarige die na een fuif om het einde van de examens te vieren wel ongeschonden in haar bed viel, maar het nieuws over die andere tiener die in het koude dok waar jij zelf vroeger zoveel zaterdagnamiddagen hebt doorgebracht eenzaam aan zijn einde kwam, dat kun je nog altijd niet lezen zonder dat je keel zwelt en je ogen prikken.

Er was geen ziekte dit jaar of vroegtijdig overlijden en niemand werd op straat gezet. De seizoenen kwamen en zij gingen weer, in stilte en in de juiste volgorde zowaar. Mijn zus lacht opnieuw, staat ontspannen op foto’s hier en daar. Alle kinderen werden groter, zoals dat dan gaat. De ouders werden ouder, onmerkbaar bijna wordt in de levensloop een nieuw decennium aangesneden.

Ach, er was wel wat gezoem en gezeur, zo van de muggen gelijk. Het is als trappen in een verse hondendrol terwijl je sandalen draagt. Vervelend, maar eens gewassen snel vergeten. Wie worstelt, doet dat vooral met zichzelf.

Read Full Post »

Cadeautjes.

Geen seizoen dat mij elke keer weer zo overvalt als die week tussen Kerst en Nieuwjaar. Niet omdat ik de zoveelste snob ben die getergd verzucht geen boodschap te hebben aan die opgeklopte gezelligheid maar vervolgens zonder verpinken verheugd geschenken en cadeau’s in ontvangst neemt, nipt aan een glaasje schuimwijn en de oesters uit Normandië becommentarieert. Het is zelfs niet dat ik iets heb tegen Bongo of andere bonnen, al worden die gehaat door de predikers van ‘persoonlijkheid’ en andere holle begrippen. Het zal voorzeker persoonlijkheid zijn dat een mens naar de Fnac laat terten om daar een boek te nemen uit de stapel ‘top 20’ of ‘3 voor de prijs van 2’, vervolgens aan te schuiven, schuifelend tussen tienduizenden anderen die braaf de slingerbeweging volgen aangegeven door de wachtlintjes, vervolgens het boek of de boeken of de DVDbox of de DVDboxen aan de caissière te geven die voor fucking tienduizendste keer die dag hetzelfde artikel inscant, vervolgens de prijs afleest en vervolgens voor de tienduizendste keer die dag wacht op het biepbiepen van de betaalterminal. Vervolgens wijst naar de tafel met inpakpapier.

Wat moet je je toch een onweerstaanbare held voelen als je naar die drankenhandel in dat afgelegen straatje begeeft waar je buiten komt met een verstevigde koker met daarin een whisky in van 18 jaren oud, of een zeldzaam merk van gin dat jou bij het geven ervan de allure zal geven van een kenner. Oelala, wat ga je de ontvanger van je cadeau – waar je op gejaagd hebt als een echte Buffalo Bill – om de oren kunnen slaan met feitjes en weetjes over eikenhouten vaten en distillatieprocessen, of over regisseurs en schrijvers en literaire  prijzen, en je zult in de dankbaarheid die jou te beurt zal vallen eenverkwikkend bad kunnen nemen. En die dankbaarheid is niet meer dan terecht, want wat voor moeite heb je je wel niet niet getroost om net dat ene, speciale cadeau op maat van je tante of je nonkel of je verre achterneef waar je de rest van het jaar nooit een woord mee wisselt, te pakken te krijgen. Want voor mensen met persoonlijkheid zijn cadeaus niet bedoeld om anderen mee te plezieren, nee nee, er moet dringend in de verf gezet worden wat voor een uitzonderlijke type JIJ, jij wel niet bent.

Enfin, om terug te keren naar het begin. Ik heb er dus helemaal niets tegen, tegen al dat feestgedruis, al kan ik mij wel elke keer verwonderen over de smakeloze gipsplastieken rood en witte ornamenten die den Vlaam graag aan zijn huis hangt of voor de deur zet en de flikkerende lichtorgels die zijn allicht goed onderhouden fermette met het onveranderlijk gekortwiekte gras doen lijken op een goedkoop Roemeens bordeel. Neen, het overvalt mij altijd om dat ik al vanaf half november of een tijdstip daaromtrent al in de touwen hang, moe en lamlendig ben en al mijn energie samenschraap om het vol te houden tot het einde van het jaar. De dagen zijn te kort, een tijdspanne van slechts een paar uren mismoedig grijs gepropt tussen de steeds langer wordende uiteinden van complete duisternis. Wat ik tijdens de zomermaanden kan opbrengen aan zelfdiscipline (en God, dat is echt niet veel) glipt me onhoudbaar tussen de vingers en ik eet te veel troep en laat het huis verloederen. Ik dim de lichten, zo valt het minder op. Ik zou meer moeten bewegen, maar het is te koud of het regent en de wind waait te hard. Ik zit nu eindelijk eens op mijn gemak en bovendien doen mijn voeten en knieën zeer van die hoge hakken. Ik heb nergens tijd voor en ik krijg niets gedaan.

Ik probeer de losse eindjes op het werk aan elkaar te knopen in de hoop daar wat trots of eigenwaarde uit te halen. Het lijstje met wat ik nog niet deed dit jaar groeit. Vakantie, feesten, cadeautjes, het lijkt nog allemaal eeuwen weg. Of toch minstens weken. Tot plots de laatste werkdag daar is, de examens van mijn dochter achter de rug en ik me weer eens zal mogen haasten om passende cadeautjes op te snorren die mijn uitzonderlijk doorzicht in de psyche van de ontvanger dik in de verf zal zetten.

Read Full Post »

P = F/A

Vandaag is de dag gewoon de dag. Ik moet nergens heen, er wordt niets van mij verwacht. Ik word niet aangejaagd of opgejaagd door de vurige zwepen ‘economie’ en ‘productiviteit’. De radio staat op, de keuken is een rommeltje, op het koude fornuis staat een restje spaghettisaus lekkerder te worden. Er zijn te weinig van die dagen geweest, de laatste tijd.

De wekker loopt af op het moment dat je nog veel te diep slaapt, er is nog geen spoortje daglicht. De nacht was onrustig omdat het maalde en knetterde in je kop want alles komt weer tegelijk op je af. De snoozeknop indrukken, indommelen. In de verte dreunt de kerktoren zijn zeven trage slagen om verstrijken van de tijd aan te geven, je hoort het rammelen van een trein. Shit, ik moet nog voor brood zorgen deze morgen. Plots moet het snel gaan, in het halfduister probeer ik een verse onderbroek uit de wasmand te vissen. Een kattewasje, tanden poetsen, rap naar beneden. Water voor de koffie opzetten, in mijn handtas zoeken naar kleingeld voor een brood en eventueel een doughnut met chocolade. Sleutels, waar heb ik mijn sleutels gelegd? Over en weer naar het oude bakkertje op de hoek, boterhammen smeren. Hoe laat is het? 7h35, nog een strakke 15 minuten voor ik weg moet zijn om de trein te halen die wel weer te laat zal zijn. Hopelijk niet weer zoveel vertraging dat ik ook de bus mis en een collega moet bellen om me te komen oppikken aan het station omdat ik anders een uur moet wachten. Ik probeer de gedachte weg te duwen, ik maak me er later wel druk over.

Waar is mijn dochter? Hoor ik al beweging op de trap? Nee, dus vlug nog even naar boven spurten, merken dat je al bijna buiten adem bent bij de gedachte alleen al omdat dat verdomde virus nog steeds in je bloed rondzwerft. Goed, ze is wakker, ik wens haar succes met het examen waar ze voor staat terwijl ik alweer naar beneden hol. Nog 7 minuten, koffie zit er niet meer in. Hopelijk ben ik op tijd in het station om een dubbele espresso te kopen, anders ben ik aangewezen op het spul dat op het werk voor koffie moet doorgaan. Sleutels, telefoon, laptop. Geld. Een balpen om mijn keycard in te vullen. Niet vergeten om de verwarming uit te zetten voor ik vertrek.

Op het werk lijk ik honderdduizend dingen tegelijk te moeten doen, ik zadel mijn nieuwe collega op met een saai maar noodzakelijk werkje waar ze d’r handen wel een paar uur vol mee heeft. Dat geeft me de mogelijkheid lijstjes van lijstjes te maken. Te beslissen wat er eerst moet gebeuren, zodat niet alles in het honderd loopt. Mijn baas komt er tussen met een opdracht waar ik veel tijd mee verlies. Hij verliest zich in details die er eigenlijk niet toe doen, ik wil hem niet teleurstellen en blijf maar prullen aan twee logos die ik niet juist krijg afgebeeld. Ik test de godganse boel zevenendertig keer, druk uiteindelijk op de verzendknop om dan te merken dat die email toch nog verkeerd in ongeveer 3.000 inboxen terecht komt. Voor zover het mogelijk is, zakt de moed me nog verder in mijn schoenen en lijkt de berg echt werk nog onoverkomelijker. Nog zoveel dagen en ik heb 14 dagen verlof, alhoewel ik niet weet of ik dat zal kunnen aanhouden.

Ondertussen raast de wereld door: ik moet beginnen denken aan cadeautjes en feestmenus, ik lees iets op Facebook over een poging tot inbraak bij mijn zus en ik kan het niet opbrengen te vragen hoe het met haar is. Of ze niet te veel geschrokken zijn en hoe de kinderen reageren. Zijn ze niet te angstig nu? Ik beloof te veel en doe te weinig. Waarom gebeurt er zoveel? Iedereen schreeuwt vooruit, vooruit, vooruit en ik wil gewoon even blijven stilstaan. Het jaar zit er opnieuw bijna op.

Ik vraag me af hoe andere mensen dat doen, hoe ze het volhouden. Werken, kinderen, boodschappen doen, het huis op orde krijgen. Waarom word ik gesloopt door stress en heb ik werkelijk zoveel tijd voor mezelf nodig of ben ik gewoon lui? En als ik gewoon lui ben, waarom is dat dan zo erg? Ik wil wel meedoen, alleen niet zo hard.

Vandaag laat ik de dag gewoon de dag. Een roodborstje hopt in de tuin, en ik denk: zo koud is het niet, voor de tijd van het jaar.

Read Full Post »

(Ernest Hemingway. Zijn laatste levensjaren, waarin hij aan zware depressies leed, bracht hij hoofdzakelijk op Cuba door. Op 2 juli 1961 benam hij zich het leven met een schot uit zijn favoriete geweer. Hij was niet de enige in zijn familie die zelfmoord pleegde. Zijn vader, broer, zuster en zijn kleindochter kwamen op dezelfde manier aan hun eind).

Wild kind, wisselkind. Niet je vaders of je moeders kind. Vreselijk kind, nooit eens goed gezind. Sommige kinderen blijven maar even (in leven). Sommige kinderen worden gebracht door de wind en gehaald door het water.

De vis wordt duur betaald, meisje‘ – en de vrouwen tuurden van op de duinen van Duinkerke tot Oostende naar de lege zee dat jaar. Zuster Anna, ziet gij al iets? Neen, mijn kind, niets zie ik. Vochtige ogen met schortpunten afgedroogd. In 1888 werd de kabeljauwskelder goed gevuld, het kille donkere water van de IJslandse zee slokte in dagenlange storm en woeste golf hele schepen in. Braakte hier en daar nog een gebroken zeebonk uit en liet het wrakhout aanspoelen op de trieste kusten van het eenzame eiland.

Het oorlam hielp tegen de zee en zot zijn, tegen de pijn, tegen de kou, tegen de geur van mannen op een schip, tegen luizenbeten en rattengeknabbel, tegen het brakke water, tegen het gemis en het verdriet, het zeer van simpelweg te zijn. Tegen ziektes en onrust, tegen tollen op je benen van uitputting en afstomping. Terug thuis werd het zuipen gewoon verder gezet want waar de brouwer passeert moet de bakker niet zijn. Kinderen werden rustig gehouden met melksap van bolpapavers tot ze scheel keken. Broers zaten op hun zusters, neven op hun nichten en omgekeerd. Borelingen werden gebocheld op de wereld gezet, als ze al niet versmoorden in het slijm en de stront. Rachitis, de Engelse ziekte of hoe je het wil noemen trok de benen krom en maakte het hart zwak.

Mijn voorouders: een gore bende analfabeten, messentrekkers, flessentrekkers, karotentrekkers maar geen totentrekkers. Jaloerse bokken en vechtlustige heethoofden die eerst stampten en zich pas nadien afvroegen waarom. Een keer in de week op schoot bij mijnheer Pastoor voor wat moraal en goede zeden in deze nachtmerrie van voor Daens. Een roedel halve wilden, hele beesten die samenhokken in onverlichte, onverluchte holen met zand op de vloer en een plafond zo laag dat een volgroeide jongen zich er dubbel diende te plooien. De walm van gekookte aardappelschillen en ranzige boter, afgewisseld met die van verse vis. Altijd was er verse vis, ze spartelde nog in de uitgezette netten die met de handkar thuis werden gebracht – vroeg in de ochtend of laat in de avond, naargelang het getij gunstig was.

Het ras was mager, pezig, hard. Taai als de stokvis die buiten hing te drogen voor als er niets anders meer te eten zou zijn. Ze stinken uren in de wind naar eerlijk werkmanszweet van jaren ver, maar ook naar de pis van ondergoed dat zelden gewassen wordt. Eeuwig vuile handen, met zwartomrande nagels die op vogelklauwtjes lijken. De blik altijd achterdochtig, de schouders opgetrokken als honden die zo bang gemaakt zijn dat ze er vals van worden. Doffe blikken en tandeloos grijnzen, want wie zijn tanden niet verloor door gebrek, dan wel door een vuistslag op café.

Mijn grootoom, de broer van mijn grootvader vindt men enkele maanden na mijn geboorte bungelend aan een touw. Mijn grootvader klampt zich nog jaren koppig aan het leven vast.

Read Full Post »

Bloed.

Dat loopt hier vol met wolven in schapevachtjes. Ik hoor mijn grootmoeder nog de essentie van onze soort samenvatten. ‘Er zijn niet zoveel slechte mensen, meisje. Maar er zijn heel veel domme mensen. Bange mensen.’ Haar vel was zacht, gebruind en met honderdduizend rimpeltjes. Haar zo zwart als de raven en ik die pas jaren later door had dat ze daarvoor hulp kreeg van de kapper. Eén keer in de maand of zo ging ze om een spoeling, en niemand moest ooit suggereren dat ze haar lokken liet verven. Mensen die haar niet kenden vroegen haar of ze misschien van Italiaanse afkomst was. Dat was ze niet, alhoewel een amateur-genealoog ergens wel bloed heeft gedetecteerd van Spaanse Joden. Marranos, lafaards, varkens. Zij die zich onder dwang tot het christendom bekeerden maar stiekem hun oude geloof blijven belijden. Haar vader was een veehandelaar geweest in het pajottenland, en volgens de overlevering vermoord toen hij van de markt kwam. Het geld had teveel gerammeld in zijn zak en het waren slechte mensen die hem de keel hadden overgesneden. Haar moeder was al gestorven en zij en haar broers werden god weet waar onder gebracht. Mijn grootmoeder was fundamenteel wantrouwig van aard. Geloofde niet in onbaatzuchtig altruïsme en begroette een geschenk altijd met de vraag wat men van haar moest of wilde. Op het einde van haar leven moesten haar eigen kinderen haar overtuigen van hun goede bedoelingen. Dat lukte niet altijd.

Wij zijn ook wat wij over onszelf vergeten, maar wat anderen zich nog wel herinneren. Ons portret is een puzzel met stukjes die zoek raken, een oud schilderij met verf die craquelé is geworden. Het bloed kruipt waar het niet kan gaan. Het herkent zich, het herhaalt zich keer op keer. Het zet zich door in een oogopslag, een houding, een stap, postuur. Het is het bloed dat kruipt waar het niet kan gaan dat ons in de pasvorm propt die al eeuwen op ons ligt te wachten. Er is een tijd in ons leven dat wij denken dat wij vrij zijn van wat onze voorouders waren en deden, maar nu zie ik – één voor één – iedereen die ik ken verworden tot zijn ouders. Ik merk hoe hun tics dezelfde zijn, en ook hun ziektes. Angsten worden netjes overgedragen van vader op zoon, van moeder op dochter en die woekeren tot ze uitgroeien tot zinloze fobieën en uitzichtloze depressies. Tegen de aard van het beestje valt zelden iets in te brengen.

Mijn bloed kookt even snel als dat van mijn betovergrootvaders, zijn zonen en zijn broers. Mijn vader. Onze kolerieke aanleg die leidt tot opgeklopte familielegendes over messen die even snel getrokken werden als het pistool van Lucky Luke, stoere bonken die over kalkputten sprongen om de ploegbaas op hun plaats te zetten. Het is de regel dat elk verhaal telkens het verteld wordt aangedikt moet worden, zodat ik uit een familie stam van hulks en superhelden. Sinds eeuwen bestrijden wij onrecht en beschermen wij de weduwen en de wezen. Halen gewonde vogeltjes van de straat en laten ze vervolgens doodgaan.

In mijn dochter is het bloed getemperd en verdund. De koppigheid gemilderd, al weet ik dat niet helemaal zeker. Ze schudt niet ongeduldig met haar schouders (zoals ik doe). Misschien is in haar de beschaving binnen gedrongen, is het hoekige afgeschaafd. Misschien zoekt zij het middelpunt in plaats van de extremen.

Read Full Post »