De titel bistro is te ambitieus voor deze omhooggevallen kroeg aan het station en waarvan het clientèle hoofdzakelijk gevormd wordt door gehaaste reizigers en forensen. Ze hebben nog net de tijd voor koffie, maar verafschuwen – ja, verafschuwen is wel degelijk het juiste woord – alles waar de in de stationshal gelegen koffieketens voor staan.De overgeprijsde koopwaar, de geveinsde ‘personal touch’ omdat een vermoeid jongmens je naam op een veel te grote beker schrijft, de bordkartonnen rand die week wordt bij de eerste slok. Nee, dan liever het vers gezette spul uit de immer sissende espressomachine van Bistro Baziel, geserveerd met het obligate koekje en in een kopje zonder franjes. Sinds kort prijkt wel op het bord dat buiten voor de deur weer en wind moet trotseren de gekrijte mededeling ‘heden koffie om mee te nemen’. De vooruitgang, het is me wat.
Aan de bar kun je op een scherm de vertrekuren van de treinen volgen, achteraan de gelagzaal 2 gokkasten, immer bemand door mannen met krullend haar en een leren jekker. In mijn verbeelding zijn het Albanezen. Gestaag en met gespeelde onverschilligheid vergokken ze hebben en houden.
Op de kaart van Bistro Baziel, prijkt naast de koffie een keur aan lichte en zware bieren, rode en witte wijn, maar ook croques (uit het vuistje of garnie, wat betekent: vergezeld van zielig blaadje sla en schijfje waterige tomaat) of belegde broodjes en verse soep van de dag. Een eenvoudige hap voor wie straks weer verder moet, of voor wie ergens is geweest. Ik waai aan op de middag voor Kerstavond, samen met de hardnekkige restanten van een najaarsstorm. Zoek plaats bij het raam, op de behaaglijke bank. Houten schotten scheiden de zitplaatsen van elkaar en creëren een illusie van privacy en anonimiteit. Hoeveel clandestiene geliefden zouden hier ooit hebben afgesproken? Hoeveel dames speurden ooit de tafeltjes af naar de man met de roos in het knoopsgat of de buitenlandse krant onder de arm?
Ik bestel thee en brood met kaas, zak achterover en bekijk het amalgaam van gasten. Hoewel het nog maar net middag is en de espressomachine zoals steeds sissend aan het werk is schuimt ook het bier al in vele glazen. Wie in gezelschap is murmelt, wie alleen is staart voor zich uit of is in de weer met een telefoon. Aan de toog staat eenzaam een man. Een grijswilde haardos die overloopt in een baard die het grootste deel van zijn gezicht bedekt. Hij draagt een blue jeans die om zijn iele billen flabbert, een zwarte nepleren korte jas. Met de vastberadenheid van iemand die drinkt om te vergeten zet hij zijn lippen aan een flesje Westmalle dubbel en klokt het zoete, bruine, sterke bier naar binnen. Hij wisselt het bier af met slokjes kleurloos vocht uit één van de drie kleine glaasjes die voor hem staan. Af en toe mompelt hij iets voor zich uit en daar schrikt de ijverig afdrogende barmeid zozeer van op dat ze pogingen doet om een coherent gesprek met de drinkebroer te houden. ‘GAAT GE STRAKS NOG IETS LEKKER ETEN?’ Op zijn beurt is de man opgeschrikt en kijkt met een vragende blik haar richting uit. ‘EWEL JA, GAAT GE STRAKS NOG IETS LEKKER ETEN, VOOR KERSTAVOND?’.
Hij antwoordt niet en neemt in plaats daarvan nog een slok, eerst bier, daarna jenever. Dan is alles op en na het afrekenen probeert de man met enigszins deinende tred de uitgang te bereiken. Hij grijpt de klink en opent na enig contempleren (hoe werkt dit ook al weer?) de deur en wordt vol in het gelaat getroffen door een windstoot. Van puur verschot klapt hij de deur weer dicht en wankelt de zaak terug binnen. Enkele passen later klampt hij zich vast aan het eerste, het beste tafeltje en belandt zo naast mij op de bank. Ik vrees even dat hij zal beginnen kotsen en de gedachte ‘maar dan betaal ik niet, zeker weten‘ flitst me door het hoofd. Maar de man houdt alles binnen en luttele ogenblikken later lijkt hij al in te dommelen. De cafébaas besluit tussenbeide te komen. ‘Leo!’, schalt hij door de zaal. ‘Leo, zal ik een taxi bellen?’. Leo reageert nog vaag op het horen van zijn naam en knikt. Daarna zakt zijn hoofd terug tussen zijn schouders. De taxi wordt gebeld en ondertussen nemen de barmeid en de dienster ’s mans consumpties onder de loupe. ‘Allez, zoveel had hij nu toch ook niet gedronken. Gewoon diene Westmalle en 3 oude klare’. Ik grinnik stiekem.
De taxichauffeur meldt zich, een jongeman met blozende kaken en een hemd waarvan de kraag opgefleurd is met het geborduurde logo van het taxibedrijf. ‘LEO, UW TAXI IS HIER’, roept de cafébaas aan het tafeltje naast me. ‘Ik heb liever dat mijn mijnheer veilig thuis geraakt’, zegt met de kenmerkend sappige Gentse tongval nog ten overvloede aan de ietwat zorgelijk kijkende taxichauffeur. Leo schiet wakker maar lijkt niet helemaal te bevatten wat van hem verwacht wordt. Fluks schuift de patron het tafeltje waarachter Leo heeft plaatsgenomen achteruit, pakt hem met een beweging die routine verraadt bij de arm en dwingt hem zo op te staan. Zonder verzet tegen deze kennelijke overmacht wordt Leo vlot de taxi ingewerkt.
Zou Leo nog weten waar hij woont, vraag ik me af? Ondertussen keert de rust in het café weer, ik zie door het raam hoe de taxi vertrekt. Bestemming onbekend.