De troosteloosheid van een goedkoop baanrestaurant aan een invalsweg waar prut en papjes van verschillende kleuren en texturen in aluminium bakken wordt warmgehouden. Wie aanschuift krijgt een hoopje drab op het bord geschept dat onveranderlijk smaakt naar zout en tranen. Een grijs gepensioneerd koppel komt op de aanbieding van de week af. Een koninginnehapje, frietjes, sla. 9,99 €. Voor die prijs kun je het thuis niet zelf maken, zeggen ze tegen elkaar.
De eenzaamheid van een helverlicht Chinees restaurant langs een typisch Vlaamse steenweg. Auto’s razen voorbij, de bestuurders zijn op weg naar huis waar ze chipolata gaan eten met spinaziepuree. Daarna kijken naar een stompzinnige serie op TV. Het miezert. Een smerige regen die alles bezoedeld achterlaat. In ‘De Lange Muur’ heeft de dochter van de eigenaar alweer in haar synthetische nep-traditionele jurk aangetrokken en een eeuwige glimlach opgezet. Wie hier – steeds toevallig en nooit met opzet – binnenwaait krijgt eenheidsworst voorgeschoteld in mierzoete saus.
De tristesse van de hoer die te oud en te lelijk is geworden om nog een klant over zich heen te krijgen. Zelfs haar vaste klant en bewonderaar sinds vele jaren heeft de handdoek in de ring geworpen. Ooit zat hij haar achterna, beloofde haar de hemel als ze maar zou stoppen. Zij? Zij lachte haar hese hoerenlach en gaf haar beste jaren aan de nacht en een veel te dikke pooier. Ze schenkt zichzelf nog een glas goedkope vodka in. Schol, zegt ze tegen zichzelf.
Het veel te luide praten van de kalende man die eigenlijk al zijn demonen had getemd moeten hebben. In plaats daarvan trouwde hij met een neurotische vrouw die hem irriteerde. Nu is hij twee kinderen en een affaire later plots op zichzelf aangewezen. Op datingsites spreekt hij vrouwen aan die voor hem net iets te jong zijn. Leeftijd is maar een arbitrair getal, orakelt hij. Wat vinden ze trouwens van zijn sneakers? Paul Smith, voegt hij er aan toe.
De stilte van een kantoor voor en na de werkuren. Ergens in de grijze ruimte zoemt nog een apparaat. 21 is ze, maar al lang geen dromen meer. Gedachtenloos en efficiënt leegt ze vuilnisemmers, haalt een vochtige doek over een bureau. Stofzuigt, verzamelt aangekoekte koffiekopjes in de afwasmachine. Na afloop rookt ze aan de deur een sigaret, samen met haar collega die het lagergelegen verdiep voor haar rekening heeft genomen. Het gesprek gaat over pampers, een moeder met een hardnekkige hoest. Zou ze haar haar blauw durven verven?
Het desolate station in een afgelegen dorp waar mensen enkel weg willen. Eén meelijwekkend spoor waar enkele keren daags een locomotief en twee rijtuigen met hoorbare tegenzin stoppen. Niemand stapt ooit af, of het zou een verdwaalde reiziger moeten zijn. Twee van de de plaatselijke tieners hangen rond, roken verveeld een sigaret. Ze trappen een verschrompeld blikje cola over en weer, hoe meer lawaai, hoe beter. Misschien gebeurt er eindelijk iets. Hier is niets, zegt hij. Hier zal nooit iets zijn, zegt zij. Zullen we gaan? Zullen we het doen? Zullen we het eindelijk doen?, vraagt zij. Straks, zegt hij.
zo lijkt er nog weinig hoop in het leven, maar idd die kant bestaat, vaak onzichtbaar.